Jana, de juffer

Jana, de juffer

Jana, de juffer

Dit magisch dier leefde in 2016 even in mijn tuin.
Ze herbergt heel wat wijsheid in zich. Opgroeiend zonder ouders heeft ze enkel haar instinct als innerlijk kompas. Haar levenspad loop door totaal verschillende werelden met totaal verschillende natuurwetten. Zo doorgrondt ze de zwaartekracht zowel in het water als in de lucht en kan ze zowel onder water als boven water ademen.

Ik ben zeer blij met haar aanwezigheid in mijn tuin omdat ze mijn planten bevrijdt van bladluizen en omdat ze de communicatie tussen onderwaterwezens en luchtwezens verbetert. Daarnaast is ze uiteraard een streling voor het oog.

Dit is haar levensverhaal:
Ze is samen met haar honderd broertjes en zusjes geboren in het slijk.

Het eerste dat ze zag in haar leven, was troebel, stilstaand water. Als ze naar boven keek, zag ze niet de blauwe lucht maar wel een troebele massa die af en toe verlicht werd door zonnestralen die het water een zachtgroene gloed gaven. Wolken hingen er niet in het water maar soms werden de zonnestralen wel gebroken door kikkerdril of afgevallen bladeren. ’s Nachts, wanneer ze op jacht ging, kreeg het water soms een zilveren schijn. Geuren waren er niet in het water maar smaken des te meer. Soms hing er een zandsmaak in het water, soms eerder de zoete smaak van waterplanten. Soms smaakte het water naar zeepsop of mest. Op die momenten voelden veel waterdieren zich misselijk. Helaas kan je niet zomaar je wereld verlaten als waterdier en kan je niet anders doen dan het water slikken zoals het op dat moment is.

Twee jaar lang leefde zij op de bodem van de beek en ging ze elke nacht op jacht. Al kruipend at ze elke nacht kleine waterdiertjes. Ze zorgde daarbij dat ze niet gegrepen werd door waterkevers, kikkervisjes of andere beesten. Hoewel niemand haar ooit gezegd had welke dieren haar dood zouden betekenen, wist zij instinctief welke dieren ze uit de weg moest gaan en hoe ze dat moest doen. (Haar moeder of vader had ze immers nooit gekend.)

Na anderhalf jaar was ze goed gegroeid en begon het haar te dagen dat haar wereld wel erg klein en bekrompen was. Ze kon het niet onder woorden brengen maar ’s nachts rondkruipen op de bodem gaf haar niet meer de voldoening die het haar vroeger wel gaf. De bodemdieren leken haar honger niet meer te stillen en smaakten ook niet meer naar meer.
Als er ’s nachts van boven een zilveren licht neerdaalde in het water, ging haar blik niet langer naar de bodem op zoek naar waterdiertjes maar werd haar aandacht getrokken door de bron van het licht. Overdag lag ze wakker en keek ze vol verwondering naar de felgroene zonnestralen die dansten in het water. Ze piekerde en vroeg zich af of er kleuren bestonden die nog mooier waren dan die zonnestralen. En of er leven was buiten de beek?
Want voor zover zij wist, was het water buiten de beek te ijl om in te zwemmen. Het zou slechts een enorme leegte zijn, zonder water, zonder kleur en zonder leven.

Haar huid begon strakker rond haar lijf te zitten, op een manier die helemaal niet aangenaam was. Het leek wel of ze uit haar voegen ging barsten. ‘Zich niet goed in haar vel voelen’ drukt nog het best uit hoe ze zich toen voelde. Gek werd ze van dit vreemd gevoel. En dat was precies wat nodig was om te doen wat zij toen deed. Gek moest je zijn om als bewoner van de bodem zoiets in je hoofd te halen! Ze kroop naar boven, richting wateroppervlak, op weg naar de leegte.

Eenmaal aangekomen in de leegte, gebeurden er meerdere dingen tegelijkertijd: Haar huid droogde op en barstte. Uit haar gebarsten huid kwam een nieuw, vreemd, lichaam tevoorschijn: transparant en licht zoals de lucht zelf, met vleugels die weg hadden van een glas-in-lood-raam en waarvan ze nog niet wist wat ze ermee aan moest vangen. Ze zag felle kleuren die ongefilterd, keihard, binnenkwamen en zonnestralen die staalhard waren. Ze hoorde geluiden die ongefilterd, keihard binnenkwamen. Overweldigd door al deze prikkels snakte ze naar lucht. Nog nooit had ze geademd maar toch voelde ze een onweerstaanbare drang om naar adem te snakken.

Overweldigd door de hoeveelheid zuurstof, de felle kleuren en de harde klanken begon ze te kruipen, nog niet wetende dat ze eigenlijk ook kon vliegen.
Ze kroop omhoog tegen de eerste de beste tak, klampte zich vast en stierf.

Althans, dat dacht ze. Wat werkelijk gebeurde, was dat ze zich voorbereidde op een nieuw leven:
een leven als volwassen juffer. Weken gingen voorbij terwijl ze daar hing.
Ze waaide mee op het ritme van elk klein briesje en leerde zo de bewegingen van de wind aanvoelen terwijl ze de bewegingen van het water vergat. Terwijl het regende, vergat ze druppelsgewijs hoe het voelde om volledig omgeven te zijn door water. Terwijl ze de zon voelde, vergat ze hoe kil de bodem van de beek kon zijn…

Herinneringen aan slijk, modder, transparante kikkerdril, aardse en zoete smaken, zilveren maneschijn, groene zonnestralen, blauwe lucht, … maakten zich los uit haar geest en stroomden weg, haar transparante lichaam in. Geleidelijk aan leek haar transparante lichaam te verworden tot een juweel dat alle kleuren bevatte die ze in haar vorig leven gezien, gesmaakt en gevoeld had. Haar glas-in-lood-vleugels braken het zonlicht op precies dezelfde manier als het water van haar beek dat deed.
En zo was haar nieuwe lichaam niet enkel een ode aan haar jeugd, maar tevens een hommage aan haar beek.